Overgeslagen

Nu hij op zekere leeftijd was gekomen en zijn ziekte voelde in zijn lichaam merkte hij dat zijn leven in een ander ritme was geraakt. Hij vroeg zich af of alles nu voorgoed anders zou blijven dan voorheen. Nu kwam daar ook nog bij dat hij hoorde dat hij zich ten behoeve van de gezondheid van anderen zo veel mogelijk in zijn huis moest opsluiten. De corona had hemzelf daardoor nog niet bereikt. Maar de werkelijke reden dat hij in zijn stoel zat, elke dag weer, ontschoot hem steeds. Hij keek rond in zijn bijna lege kamer met de dozen. Veel miste hij niet, alleen dat vreemde – wat was het – ‘ding’, waar hij jaren naar had gekeken zonder het echt te zien. Hij had het zeker twintig jaar geleden gekocht bij een schoenwinkel in de stad. Er stonden er een paar naast elkaar in de etalage, geel en blauw met vrolijke stippen. Een vis die op zijn staart stond, bij nader inzien een schoenlepel, maar gemaakt van kwetsbaar materiaal, onbruikbaar als schoenlepel. Te duur ook voor een schoenlepel en te goedkoop voor een uniek kunstwerk, ondanks de sticker met daarop ‘Corneille ‘98’; een massaproduct, zoals hij had gemerkt toen hij het ooit via Marktplaats wilde verkopen. Ze had toch nog gelijk gekregen over de koop: het was zonde geweest van het geld, maar daar hadden ze in die tijd genoeg van toen zijn eenmansbedrijf floreerde en zijn accountant hem jaarlijks aanmaande weer een nieuw auto te kopen omdat het geld anders naar de belastingen zou gaan. Het ding was al snel in een hoekje van de kamer beland en later in een la terecht gekomen omdat het steeds in de weg stond, omviel en nergens bij paste. Uiteindelijk had een tijdje in een hoekje op de schoorsteenmantel gestaan.
Buiten – daar mocht hij wel naar kijken, dacht hij – fladderde een Vlaamse Gaai, die zich even laafde aan het bakje water dat hij voor het raam had neergezet. Buiten leek nu onbereikbaar. De vogel vloog weg in de richting van, tja, het ontschoot hem steeds meer waarheen je kon gaan, buiten.
Het opruimen van zijn huis en het inpakken van de dozen had hem teruggebracht naar vroeger, toen het huis was gevuld met kinderstemmen, soms zacht en ver weg, soms nabij, blij of verdrietig. Ook harde stemmen met verwijten, vreugdeloos, van hemzelf en van haar, met wie hij ooit had gedacht samen te zijn, oud te zijn. Maar het was voorbij gegaan toen hij was weggegaan en de kinderstemmen waren nu mannenstemmen aan de telefoon en nu en dan ook bij hem thuis in de kamer. Hij voelde soms weer het verdriet van het weggegaan zijn, het niet allemaal meegemaakt te hebben wat ze tot hier had gebracht, het opgroeien, het ouder worden van zijn kinderen.
Vele jaren later, weer in hetzelfde huis, nu met één kinderstem en weer een vrouw, liefdevol nu, met wie hij had gedacht oud te zullen worden en zijn.
Het opruimen en inpakken was nodig vanwege zijn nieuwe huis. Het voelde als een opgraving, een reis door tientallen jaren, soms verrassend – ‘o, is dat er ook nog?’ – maar vaker zag hij het schouderophalend aan en liet hij het snel verdwijnen in een vuilniszak of legde hij weer een boek weg in een aparte doos; nooit gelezen, ‘het is goed zo’. Hij keek opnieuw naar buiten en voelde achter zich de grote stapel dozen.
Vlak voor de kerst, al weer bijna een jaar geleden, moest hij onverwacht voor een onderzoek naar het ziekenhuis na een routine bloedtest die de nodige vragen had opgeroepen. Hij voelde zich volmaakt gezond en de kerstdagen waren verlopen zoals anders: een tafel vol familie, goed eten en drinken, vrolijkheid, gelach, het onderzoek even vergeten. Pas na nieuwjaar zou de uitslag komen.
De uitslag was niet goed geweest, de ziekte niet te genezen en meer onderzoeken zouden volgen. Het voelde als een nachtmerrie, hij was plotseling oud geworden, maar zijn geliefde was hem tot steun, dat voelde hij, ze had alles zo geregeld op haar werk dat ze steeds met hem mee kon naar het ziekenhuis. Maar de steun was onder hem weggeslagen toen zij, twee weken later, zei dat ze weg zou gaan, voorgoed. Dat ze zou gaan wonen bij een andere man, die ze kort daarvoor had leren kennen; een huis was snel gehuurd. Toen waren al haar spullen ingepakt en verhuisd naar een ander adres waar hij nooit heen zou gaan, dat zou hij ook niet willen en was hij onverwacht en onverklaard, alleen achtergebleven in het nu te grote huis met de vele lege kamers, waar geen stemmen meer klonken.
Nu hij hier eindelijk zat, niet goed wetend waarom, wist hij dat ‘het’, de schoenlepel, de vis, of wat het dan ook was, ook voorgoed was verdwenen, dat het al maanden geleden was ingepakt en meeverhuisd met haar, die het een miskoop had gevonden en naar die nieuwe man. Hij voelde daarover geen boosheid, het was goed zo, een kleine verbinding nog met haar, die hij nog steeds liefhad, ondanks alles. Hij voelde dat hij moe was, de ziekte maakte soms dat hij wegzakte en dat hij even vergat waar hij was en waarom. Op zijn hoofd krabben wilde hem nog weleens terugbrengen in het nu, maar steeds meer vergat hij om zich te richten naar het nu, dat onbereikbaar leek. Wie zag hij nog in de verte aankomen als hij naar buiten keek? Een vogel, een verdwaalde kat, maar verder dacht hij: ik word overgeslagen, voorgoed.

Advertentie

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s